Zelf dieren helpen

Onze vrijwilligers proberen iedereen zoveel mogelijk persoonlijk te woord te staan via ons centrale nummer. Helaas is dit nog niet altijd 24/7 mogelijk. Heeft u een dier gevonden of bent u een dier kwijt en lukt het niet om telefonisch contact met ons te krijgen, dan kunt u ook kiezen voor een van de volgende opties:
Klik op het onderwerp om de informatie open te klappen.

U kunt het dier aanmelden op een van de onderstaande Facebookpagina’s, waar uw gemeente onder valt. In deze groepen zijn ook mensen actief die over een chipreader beschikken en het dier zouden kunnen controleren op de aanwezigheid van een chip. Het zou ontzettend fijn zijn als u het dier onder kunt brengen totdat de eigenaar zich meldt of tot de DAN weer bereikbaar is. Dit kan wellicht bij u in de schuur, bij de buren of bij andere bekenden.

Indien u het dier zelf zou kunnen vervoeren, kunt u contact opnemen met de dienstdoende dierenarts. In Nijmegen kunt u deze bereiken via 0900-1123437, buiten Nijmegen kunt u de dichtstbijzijnde dierenarts bellen. U hoort dan wie de dienstdoende dierenarts is. De dierenarts kan controleren of het dier gechipt is om zo mogelijk de eigenaar te achterhalen. U kunt een omschrijving van het dier op een Facebookpagina plaatsen, eventueel met een foto, mits deze niet te heftig / shockerend/ Bloederig is.

Indien u het dier niet zelf kunt vervoeren, kijk dan of u iemand daartoe bereid kunt vinden; een omstander, de buren of een andere bekende. Indien u niemand kunt vinden, probeer dan het dier op een veilige plek te krijgen en bij het dier te blijven. U kunt een omschrijving van het dier op de Facebookpagina plaatsen, eventueel met een foto, mits deze niet te heftig / shockerend/ bloederig is.

Overleden huisdieren zonder eigenaar kunt u bij ons op de Thijmstraat 121 in Nijmegen afgeven, met een briefje erbij waar de vindplaats op vermeld staat. Indien de poort gesloten is, kunt u het dier in het hok dat voor de poort staat, neerleggen. Overleden dieren liever niet op Facebook plaatsen. Dit is geen fijne manier voor een eigenaar om erachter te komen dat het dier is overleden. Wij zullen het dier eerst op de aanwezigheid van een chip controleren en de eigenaar dit persoonlijk mededelen.

Is uw eigen huisdier overleden? Belt u dan met uw eigen dierenarts als u uw huisdier daar achter wilt laten. Wilt u een ander afscheid voor uw dier, dan kunt u bellen met huisdierencrematorium Amadeushttps://huisdierencrematoriumamadeus.nl.
Overleden wilde dieren. Hiervoor belt u de bel- en herstellijn in uw gemeente.

Vogels kunnen hiervan meestal zelf herstellen. Het is stressvoller voor een vogel om vervoerd te worden, dan om ze even met rust te laten. Zet de vogel in een donkere omgeving (onder een emmer of in een doos bijvoorbeeld) en kijk na anderhalf uur of de vogel zelf wegvliegt. Vliegt de vogel niet weg, neem dan contact met ons op zodat we het dier op kunnen halen. Houd het dier in die rustige, donkere omgeving tot er een dierenambulance kan komen.
Geringde postduiven zijn geregistreerd bij NPO https://www.duivensportbond.nl/. U kunt hier de gegevens van de eigenaar vinden en deze bellen met het verzoek de duif op te halen.

Hiervoor neemt u contact op met stichting Das en Boom http://www.dasenboom.nl/

Hiervoor belt u met de politie via het algemene meldnummer 0900-8844

Algemene adviezen bij de hulpverlening

Wanneer een dier geholpen moet worden, zult u dat dier op de een of andere manier moeten benaderen, hanteren en eventueel vervoeren. Hierbij is het belangrijk stil te staan bij het verschil in gedrag tussen huisdieren en in het wild levende dieren in hun houding tegenover mensen.

In het wild levende dieren zullen bij de nadering van mensen willen vluchten of zich verstoppen. Als vluchten of verstoppen onmogelijk is door een verwonding of omdat een dier vastzit, zal een in het wild levend dier bij de nadering van mensen in paniek raken. De stress die dit veroorzaakt, kan in sommige gevallen dodelijk zijn.
Als zo’n dier nog enigszins bij zijn positieven is, zal het uit alle macht proberen te voorkomen dat hij door u ‘gevangen’ wordt. Het zal dan ook bijten, krabben, schoppen, pikken of op een andere manier uw goed bedoelde hulp proberen af te weren.
Huisdieren zijn gewend aan de aanwezigheid van mensen. Dit geldt voor honden, katten, konijnen, maar ook voor bijvoorbeeld postduiven en zelfs een beetje voor bijvoorbeeld stadseenden. Deze dieren zullen niet meteen willen vluchten wanneer u in de buurt komt. Ze zijn makkelijker en dichter te benaderen en makkelijker te hanteren dan in het wild levende dieren.

Dit betekent dat:

Hulp aan in het wild levende dieren, vooral bij grotere zoogdieren, gevaarlijker is en meer kennis en ervaring vergt dan hulp aan huisdieren.
Hulp aan huisdieren in het algemeen minder moeilijk is. Maar een waarschuwing is ook bij gewonde huisdieren op zijn plaats. Gewonde huisdieren hebben pijn en zijn vaak angstig. Ze reageren anders dan normaal, soms ‘agressief’, soms juist extra passief. Ook uw eigen huisdier kan in zo’n situatie totaal anders reageren dan normaal en in paniek bijten. Het gebeurt regelmatig dat iemand in zo’n situatie door zijn eigen hond of kat gebeten wordt. Wees alstublieft voorzichtig!

Omgang met dieren in nood

Neem altijd voldoende tijd om de situatie goed in te schatten.
Voorkom gevaar voor uzelf, omstanders en het slachtoffer.
Blijf kalm, rustig en vastberaden in uw benadering.
Zorg dat uw bewegingen voor het dier gelijkmatig en voorspelbaar zijn.
Wend uw ogen van het dier af (tenzij het om uw eigen hond of kat gaat); een directe blik kan bedreigend lijken voor het dier (dus niet strak aankijken, zoals een roofdier een prooi fixeert).
Loop niet recht op een angstig dier af, maar probeer min of meer ‘toevallig‘ steeds dichterbij te komen.
Houd andere mensen op een afstand, tenzij hun hulp van belang kan zijn.
Bescherm uzelf; kijk uit voor hoorns, hoeven, tanden, klauwen, snavels; houd uw gezicht buiten bereik van het dier.
Denk niet te snel dat een dier dood is; ‘dode’ dieren kunnen onverwachts levendig reageren bij aanraking en vormen dan een gevaar voor de hulpverlener.
Direct contact met sommige diersoorten kan gevaar opleveren voor uw gezondheid, i.v.m. van dier op mens overdraagbare ziektes (zoönosen). Wees extra voorzichtig met (levende en dode) vleermuizen (rabiës) en vossen (vossenlintworm).
De meeste dieren zijn veel rustiger in het donker; donkere dozen/kooien en doeken om de dieren mee te bedekken zijn onmisbaar.
Houd het dier slechts zoveel in bedwang als nodig is om het dier of uzelf te beschermen, of om het dier te vervoeren als dat nodig mocht zijn. Probeer de meest vriendelijke methodes eerst.
Om het vertrouwen van een dier te winnen, is het beter het dier te leiden of te lokken dan het op te jagen.
Sommige dieren zijn te vangen door ze geleidelijk in te sluiten. Bedenk dat elke beweging die u maakt een ‘vluchtprikkel’ bij het dier teweeg brengt. Probeer het dier dus op een voorzichtige vloeiende manier in te sluiten, steeds dichterbij totdat hij geen kant meer op kan. Dit werkt meestal beter dan achter een dier aan te vangen, omdat de meeste dieren een sneller reactievermogen hebben dan de mens.
Gebruik uw fantasie om te improviseren; elke situatie is anders.
Als u een situatie niet denkt aan te kunnen, haal hulp van iemand die dat wel kan of/en schakel dan bijvoorbeeld een dierenambulance in.
Geef indien nodig EHBO.

Het helpt bijna altijd om heel rustig en zachtjes tegen het dier te praten. Houd uw bewegingen regelmatig en maak geen onverwachte geluiden en/of bewegingen. Probeer zelf zo ontspannen mogelijk te blijven, want als u gespannen bent, zal het dier die spanning voelen en onrustig worden.
Zorg ervoor dat wat u doet voorspelbaar is voor het dier.
Wees voorzichtig met het optillen van een gewond dier. U kunt het dier onbedoeld pijn doen, waardoor het (in paniek) kan bijten of krabben. Hierdoor kunnen de verwondingen verergeren en u kunt zelf gewond raken.
Een gewonde kat kan het best gehanteerd worden door hem stevig in zijn nekvel te grijpen. Blijkt een kat echt wild, dan is hij absoluut niet te hanteren zonder speciale hulpmiddelen. Zorg voor lange mouwen en een dikke jas en handschoenen.
Geef indien nodig EHBO en/of bel een dierenarts en eventueel een dierenambulance.

Het in bedwang houden van een noodlijdend dier is heel belangrijk om uzelf te beschermen en nog belangrijker voor het dier zelf, zodat de verwondingen niet verergeren. Ook moet u voorkomen dat het dier wegvlucht.

Vaak is een onhandelbaar dier in bedwang te houden, door er een doek of een deken overheen te gooien. Een dier kan in een deken gewikkeld naar een dierenarts vervoerd worden, eventueel met deken in een kooi. Voor bijna alle dieren (zoogdieren en vogels) werkt het verduisteren bovendien rustgevend. Het plaatsen van een gewond dier in een doos heeft het zelfde rustgevende effect. Eventueel kan een doos over het gewonde dier worden geplaatst. Op deze manier kan bijvoorbeeld een vogel, die tegen een raam gevlogen is en versuft op de grond zit, tijdelijk tegen gevaar van buitenaf beschermd worden, zonder dat u het dier hoeft aan te raken.

In principe zou u gewonde honden altijd een muilkorf om moeten doen, voordat u ze gaat vervoeren. Zelfs de meest betrouwbare hond kan van zich af bijten, als hij tijdens het hanteren pijn ondervindt. Zeker bij ongelukken, waardoor het dier angstig is, is zo’n muilkorf vaak nodig. Probeer te voorkomen dat u tijdens het omdoen van de muilkorf gebeten wordt; doe het voorzichtig, maar niet te aarzelend.

Omdat u natuurlijk niet altijd zo’n muilkorf bij de hand heeft, kan in noodgevallen een ‘snuitbandje’ van bijvoorbeeld een reep textiel gebruikt (zie tekening) worden. Wanneer u het snuitbandje achter de oren vastknoopt met een strik, kan deze weer snel verwijderd worden.

Honden, katten, vossen, eekhoorns, e.d. kunnen bijten (dassen ook en heel hard); katten en meerkoeten kunnen krabben; reeën, zwanen, paarden kunnen u een flinke trap verkopen; reigers, futen en roerdompen kunnen met hun snavel uithalen naar uw ogen. Veel waardering voor uw hulp hoeft u niet te verwachten. Als u zich van deze gevaren bewust bent en voorzichtig te werk gaat, valt het allemaal wel een beetje mee. Als u zich echter niet zeker voelt, is het in uw eigen belang en dat van het dier beter de hulpverlening over te laten aan deskundigen.

Zoönosen

Bij het contact met dieren kunt u naast fysiek geweld te maken krijgen met het oplopen van een van dier op mens overdraagbare ziekte (zoönose). Deze kans is niet erg groot en met een beetje oplettendheid is dat risico vrijwel uit te sluiten.

Zoönosen zijn infectieziekten die van het dier op de mens (en omgekeerd) kunnen overgaan, met al dan niet dezelfde symptomen. Ziektes kunnen overgebracht worden door:

Ectoparasieten (in of op de huid): schurftmijten, ringworm (schimmel), vlo, luis en teek.
Endoparasieten (in het dier): o.a. spoelworm, lintworm.
Bacteriën, o.a. verantwoordelijk voor: leptospira (Ziekte van Weil), salmonella (Paratyfus), tetanus, botulisme.
Virussen, o.a. verantwoordelijk voor rabiës (hondsdolheid).

Na het aanraken van elk willekeurig dier uw handen wassen.
In ieder geval nooit na contact met dieren met ongewassen handen iets in uw mond stoppen (eten of roken). Een aantal ziekteverwekkers kan langs deze weg uw lichaam binnendringen.
Vleermuizen en vossen nooit met blote handen aanraken (ook geen dode dieren).
Dieren niet in uw gezicht laten likken (besmetting gaat vaak via de mond).
Etensbakken gescheiden van andere vaat afwassen.
Contact met vieze kattenbakken of katten vermijden wanneer u zwanger bent (i.v.m. toxoplasmose).

Rabiës of hondsdolheid is een infectieziekte die veroorzaakt wordt door het rabiësvirus en wordt vooral in verband gebracht met vossen en vleermuizen. In theorie kan het virus overgebracht worden door elk vleesetend zoogdier. Hoewel de kans op besmetting in Nederland bijzonder klein is, is het van belang elk risico uit te sluiten, omdat een mogelijke besmetting dodelijk kan zijn.

Vossen

Rabiës wordt in Nederland bij vossen sinds ongeveer 1990 niet meer inheems geacht, zodat de kans rabiës op te lopen door een vos uiterst klein is.

In Nederland is rabiës bij vossen het laatst in 1987 in Zuid-Limburg geconstateerd. Sindsdien worden er jaarlijks honderden vossen afkomstig uit alle windstreken door het CDI onderzocht. Daarbij is sindsdien geen enkel geval van rabiës meer aangetoond.
Dat komt omdat sinds een aantal jaren de wilde vossen immuun gemaakt worden door het uitleggen van speciaal aas met een vaccin (orale vaccinatie).
Ook in Duitsland en België wordt de laatste jaren veel gedaan aan orale vaccinatie, zodat ook in de grensgebieden de kans op rabies zeer klein is.

Vleermuizen

Bij het hanteren van vleermuizen moet rekening gehouden worden met de (kleine) kans op rabiësbesmetting.
Uit onderzoek is gebleken, dat in Nederland ongeveer 22% van de laatvliegers en 5% van de meervleermuizen besmet is met rabies.
Bij de meest voorkomende soort, de dwergvleermuis, is nog nooit besmetting aangetoond, en ook bij alle andere soorten werd geen hondsdolheid geconstateerd.

Vermijd elke directe aanraking met vleermuizen. Dit geldt ook voor dode vleermuizen, ook na bewaring in ijskast of diepvries. (virus kan 2 weken tot enkele maanden -beneden het vriespunt- gevaarlijk blijven). Het rabiësvirus kan, behalve door een beet, ook door virushoudend speeksel of urine via kleine huidwondjes of slijmvliezen (ogen) bij de mens binnendringen.

Verschijnselen bij besmetting van mensen met rabiës

Het kan 2 weken tot 1 jaar duren, voordat de eerste ziekteverschijnselen optreden. Vanaf de infectieplaats verspreidt het virus zich via zenuwbanen naar de hersenen en tast deze aan. Na een griepachtig ziektebeeld van enkele dagen ontstaat achtereenvolgens pijn in de eerst-aangetaste zenuw, slikangst, pijnlijke krampen in de slik-spieren en verlammingen. Nadat deze ziekteverschijnselen zijn opgetreden, leidt besmetting in alle gevallen tot de dood.
Indien er wel contact met een vleermuis heeft plaats gehad:

In de volgende situaties is het verstandig een vleermuis op te laten sturen om hem op rabiës te laten onderzoeken:

bijtcontacten vleermuis <> mens of huisdier
bijtcontacten huisdier <> vleermuis
handcontact mens <> vleermuis

Voor advies in dit soort situaties kunt u contact opnemen met de Regionale Veterinaire Inspectie (Veterinaire Inspectie Gelderland/Utrecht/Flevoland).

Voor het ophalen en laten verzenden van zo’n vleermuis kunt u de DAN inschakelen.

Bij een beet van of krab van honden, katten, vleermuizen, eekhoorns enz. bestaat de mogelijkheid van besmetting met de tetanus-bacterie.
Binnen enkele dagen tot een maand na de besmetting kunnen ziekte-verschijnselen optreden die lijken op die van hondsdolheid. Na griepachtige klachten ontstaat stijfheid in het gebied van de verwonding. Hierna kunnen stijfheid en krampen over het hele lichaam ontstaan. Kenmerkend is het optreden van kaakkramp.
Tetanus kan een dodelijke afloop hebben.

Het is dus verstandig u na zo’n beet of krab in verbinding te stellen met uw huisarts of de EHBO van een ziekenhuis. Naast een tetanus-injectie is een antibiotica behandeling soms aan te bevelen.

In 1996 is in Nederland een onderzoek gestart naar het voorkomen van de vossenlintworm, Echinococcus multilocularis, in Nederland. Eind 1997 zijn de resultaten bekend geworden. Er zijn 5 gevallen van een besmetting bij vossen aangetoond, en wel in Groningen en Z-Limburg. In de ons omringende landen is al eerder onderzoek gedaan; zo bleek in Duitsland ongeveer 20% van de vossen besmet.
Deze lintworm, die voor de vos nauwelijks overlast veroorzaakt, kan voor de mens fataal zijn.

Bij direct contact met vossen bestaat een kleine kans op besmetting met de vossenlintworm. Omdat dit in het ernstigste geval fatale gevolgen kan hebben, is het verstandig elk risico uit te sluiten.

Om kans op besmetting uit te sluiten, moet u direct contact met dode dan wel levende vossen vermijden.
Wanneer u wel een vos hebt aangeraakt, moet u voordat u iets in uw mond doet uw handen goed wassen.

Levenscyclus van de lintworm

De lintworm (2 tot 6 mm) leeft in het darmkanaal van de vos (kan ook kat of hond zijn; bij marterachtigen is de parasiet nog nooit gevonden). Eieren van de lintworm komen via de uitwerpselen in het milieu terecht. In de meest voorkomende levens-cyclus van de lintworm wordt zo’n ei door knaagdieren (secondaire gastheer), zoals de veldmuis, via de mond opgenomen. In de eieren bevindt zich een soort larve (blaasworm), die zich door de darmwand van het knaagdier boort. Via de bloedbaan bereiken de larven longen, lever en andere organen. Ze nestelen zich in deze organen, meestal de lever, en door celdeling ontstaat een tumor-achtig, wijdvertakt buisjes-achtig cyste-systeem. In deze zeer dunne cysten (0,01 mm) worden de broedkapsels gevormd, waarin zich het volgende tussenstadium ontwikkelt.
Als de vos een besmette muis opeet, komen deze tussenstadia in de maag en darm van de vos vrij, verankeren zich in de darmwand en groeien uit tot volwassen wormen. Zo is de levenscyclus van de parasiet weer gesloten.

Besmetting van de mens

Ook de mens kan als secondaire gastheer optreden, als hij via de mond eitjes van de lintworm binnenkrijgt. De mens geldt echter als een slechte tussengastheer (broedkapsels blijken in de menselijke lever vaak steriel, waardoor de vorming van het volgende stadium uitblijft), en de kansen op besmetting zijn zeer gering.
Als de ontwikkeling van de cysten wel verder gaat, kan de lever (bij mensen wordt vrijwel uitsluitend de lever aangetast) door het steeds uitbreidende cyste-systeem uiteindelijk ten gronde gaan, met fatale gevolgen.
Geïnfecteerde delen kunnen operatief verwijderd worden, hoewel het moeilijk is alles te verwijderen. Met medicijnen (mebendazol) kan de uitbreidingssnelheid van de parasiet worden afgeremd.
De incubatieperiode is 10 tot 15 jaar.

Besmettingsmogelijkheden

Onderzoekingen in Zwitserland hebben aangetoond dat per jaar 0,18 mensen per 100.000 geïnfecteerd raken.
Een verhoogd risico lopen mensen die in de landbouw werken (4 x zo hoog), jagers, bosbessenplukkers enz.
Ook mensen van de dierenambulance lopen een verhoogd risico.
Een besmette vos kan eitjes op zijn vacht hebben, de uitwerpselen bij overreden vossen kunnen eitjes bevatten en ook de grond bij een vossenhol kan besmet zijn. Bij het hanteren van dergelijke vossen kunnen eitjes uiteindelijk via de mond worden opgenomen.

In de omgeving van Nijmegen is tijdens een recent onderzoek geen besmetting bij vossen aangetoond. Toch is voorzichtigheid op zijn plaats. Het is tenslotte maar een kleine moeite.

Mocht er toch iets mis zijn gegaan, dan is d.m.v. bloedonderzoek vast te stellen of u al dan niet besmet bent.

Daarvoor wordt een bloedmonster afgenomen, dat bij het RIVM onderzocht wordt. In dat eerste bloedmonster kan nog geen besmetting worden aangetoond, maar wel een zgn. ‘achtergrondruis’ worden bepaald. Dit wordt na een jaar vergeleken met een tweede bloedmonster. Een mogelijke besmetting kan dan door de aanwezigheid van antistoffen worden aangetoond.

Ook kan faeces-onderzoek (ontlasting) van desbetreffende vos duidelijkheid geven over een mogelijke besmetting.